Saskia De Coster (1976) werkt gestadig verder aan haar oeuvre en gooit om de paar jaar een nieuw geesteskind de wereld in. Haar laatste boek, ‘Wat alleen wij horen’, leest alsof je naar een grote poppenkast kijkt: in elk van de woonkamertjes van het Atlasgebouw is voortdurend van alles gaande. Een geestige, ironische doch milde mozaïek van karakterschetsen, waarin zij ook al in ‘Wij en ik’ bleek uit te blinken. Maar we zijn hier om te praten. Over boeken ja, maar ook over (mee)moederschap.
We zijn nog maar half gezeten in de Borgerhoutse lunchbar Lokaal September, of De Coster gooit er al meteen uit: “Ik heb nooit een kind gewild. Dat ik zaken wou creëren, dat heb ik altijd geweten, maar het verlangen naar een kind: nee, dat nooit. Zoals sommige vrouwen op een bepaalde leeftijd de lokroep horen om moeder te worden, dat ken ik niet. Er was vooral de stem in mij die zei: jij moet schrijven.
“Ik vond het ook een angstaanjagende gedachte, dat er iets groeit in je, en vooral: dat het er op een dag uit moet. Ik vind dat niet te bevatten, iets vleselijks dat je zo overstijgt. Het is voor mij van dezelfde orde als het heelal: ook dat is met je verstand niet te vatten. Daarenboven was ik bang voor het feit dat een kind je volledig opzuigt, en er dan geen ruimte meer overschiet om te schrijven.
“Toen ik mijn partner Inge ontmoette, zijn we meteen heel duidelijk geweest tegen mekaar. Ik zei dat ik altijd wilde blijven schrijven. Dat daarover geen compromis mogelijk was, en dat er soms zaken zouden moeten voor wijken. Zij zei dan weer dat ze zeker een kind wou. In het begin dacht ik: dat zal wel een bevlieging zijn, en ik schonk er niet zoveel aandacht aan. Maar goed, op een dag werd dat dan realiteit, en ik heb dat met angst en beven tegemoet gezien. Ik ging erin mee omdat ik haar die absolute wens niet kon ontzeggen, maar het was vooral een passieve keuze. Tot na drie maanden zwangerschap bleek dat het een jongetje was: toen werd het voor mij heel reëel en begon ik te fantaseren.”
Een extra paar ogen
“Ik ben een mens van alles of niets. Dat kind kon dus alles of niets zijn. Ik weet het: heel onverantwoord van me. Het is gelukkig alles geworden. Vanaf de bevalling stelde ik me geen vragen meer. Al die angst bleek eigenlijk ongegrond. Het was plots evident dat ik voor onze zoon zou zorgen en dat we samen een leuke band zouden opbouwen. Ik vond het heel boeiend om deze nieuwe mens te leren kennen. Inge had meer tijd nodig om aan haar nieuwe rol te wennen dan ik, bij haar speelden uiteraard ook de lichamelijke aspecten.
“Ik denk dus dat ik vrijer en misschien minder complex met onze zoon kan omgaan dan zij. Bij mij spelen geen bezwarende familiebanden, geen genen, geen geschiedenis. Hij lijkt op niemand van mijn familie en daardoor kan ik gewoon een relatie met hem opbouwen van mens tot mens. Hij is nu mijn extra paar ogen: als ik met hem door de wereld wandel zie ik veel meer dan alleen. Wat een verruiming van mijn wereld! Ik voel me eigenlijk een beetje bedrogen door al die mensen die zeiden dat een kind een enorme impact heeft op je leven, en vooral: dat je wereld verengt. Dat is helemaal niet zo, in mijn ervaring. Integendeel, het ouderschap trekt net je wereld open, het is een emotionele verbreding van je leven.”
“Ik schrijf heel veel, doe het heel graag, ben zelfs verslaafd aan schrijven. Niet schrijven voelt voor mij als een straf. Maar ik zie ook hoe ik nu soms keuzes maak voor het moederschap. Toen onze zoon nog geen drie maanden was, trok ik me eens voor tien dagen terug om te schrijven. Enfin, dat was het plan. Maar na vijf dagen keerde ik al terug naar huis, omdat ik bang was cruciale stappen in zijn ontwikkeling te missen. Het had te maken met die eenmaligheid: sommige dingen komen niet meer terug. En ergens zit er ook een ouderwets moederke in me verscholen, die er wil zijn voor dat kind. Ik vind aanwezigheid immers heel belangrijk. Sommigen geloven dat een kind behoefte heeft aan een vader en een moeder, maar ik denk dat beschikbaarheid van beide ouders veel belangrijker is, ook al zijn dat twee vrouwen. En ik wil het gewoon ook goed doen. Elke ouder wil toch populair zijn bij zijn kind?”
Vloer van glas
“Ik voel me ook op een andere manier geconnecteerd met de wereld van mijn zoon. Het innerlijke kind in mij, dat is blijven steken op vier à vijf jaar. De periode van het magische denken. Een cynische, zwarte schrijver ben ik niet. Dat zijn gewoon niet mijn settings, nooit geweest. Als je werkelijk gelooft dat het leven slechts een omweg is naar de dood: waarom graaf je dan niet gewoon een gat in de grond en kruip je diep weg? Nee, boeken moeten net dat magische denken veruitwendigen. Denk aan verse liefde, dat is toch ook magisch denken? Je verliest je in iets wat losstaat van de realiteit. Dat vind ik mooi.
“Mijn moeder zei altijd dat ik ongeschikt was om in de wereld te leven, dat is ook zo. Een vliegtuigticket bestellen kost me zes uren, terwijl mijn vriendin dat in vijf minuten regelt, en zelfs aan de helft van de prijs. In dat opzicht zijn wij zeer complementair, zij is meer praktisch aangelegd dan ik. Niet dat ik me volledig toeleg op schrijven, en zij de was en de plas mag doen, nee zo erg is het niet, ik denk dat onze taken goed zijn verdeeld. Maar ik denk dat ik onbewust toch altijd op zoek ben gegaan naar een partner met dat aanvullende profiel. Iemand met een sterke voeling met literatuur, maar die het zelf niet bedrijft. Ik weet niet of ik dat zou kunnen verdragen, ik beschouw het toch vooral als mijn eigen domein, waar ik liefst een beetje alleenheerser ben. De mythe van het kunstenaarskoppel, dat is niet aan mij besteed.
“Ik hou er ook wel van als een partner met me mee stapt door de wereld, want zelf heb ik de neiging me op te stellen als observator, aan de zijlijn. Ik zou soms wat meer in het leven willen staan ja, maar dat lukt me niet zo goed. Het is zelfs geen keuze. Ik kán het niet. Ik móet ook echt schrijven om me overeind te houden in het leven. Als ik niet schrijf is het alsof de vloer onder mijn voeten van glas is en ieder moment kan breken, je ziet wat er allemaal kan foutlopen. Al schrijvend creëer ik voor mezelf een draagvlak. Als ik dat niet doe, word ik heel existentieel. Ik observeer droog de handelingen van mensen, en denk: is het dat maar, het leven? Ik moet daar iets mee kunnen doen, het omzetten tot literatuur, zodat het voor mij zinvol wordt.
“Ik heb soms diep gezeten in mijn leven, veel hoogtes en laagtes gekend, maar altijd heb ik me opgetrokken aan mijn grote droom, aan het diepe weten dat schrijven was wat ik moest doen. Ik wil iets opbouwen, goede dingen maken, geen prutser zijn. En natuurlijk vraag ik me soms af of het allemaal wel zin heeft, en voel ik me een roepende in de woestijn. Maar na zo’n dieptepunt komt meestal een periode van hernieuwde energie, en grote creativiteit. Alsof ik de wanhoop nodig heb om opnieuw geboren te worden. Ach ja, het zal wel eigen zijn aan het schrijven zeker?”
The angel in the house
“Dat ik een vrouwelijke schrijver ben, daar sta ik eigenlijk nooit bij stil. Dat ik lesbisch ben evenmin. Dat zijn zaken die ik pas besef doordat de maatschappij mij ermee confronteert. Voor mij zijn het natuurlijke gegevens, die volgens mij ook niet bepalend zijn voor wat ik schrijf. Men zegt wel dat vrouwen bijvoorbeeld meer associatief en zinnelijk schrijven, maar ik zie evengoed mannen die dat doen. Peter Verhelst bijvoorbeeld zou je in dat opzicht een erg vrouwelijke schrijver kunnen noemen.
“Ik geloof ook niet in die opdeling in vakjes. Dat mannen van Mars komen en vrouwen van Venus: dat is gewoon niet zo. We hebben allemaal mannelijke en vrouwelijke trekken, in een bepaalde verhouding. Ik zie dat als een spectrum: je hebt hypermannelijke mannen en hypervrouwelijke vrouwen, en alles daartussenin. Een mens is een vat vol tegenstellingen. Waarop een deksel zit met een label op, omdat we dat nodig hebben.
“Nee, ik ben niet beter in kuisen dan een man, en ik vind het ook onderdrukkend voor de man als hij per se een erg mannelijke man moet zijn, de wereld moet gaan veroveren. Dat is denigrerend voor veel mannen, die vaak heel betrokken wezens zijn. Ik vind het net fijn om te zien dat mannen in mijn omgeving kiezen om zorg op te nemen voor de kinderen en daarvan genieten. Ook dat is emancipatie.
“Wat ons natuurlijk wel parten speelt in de literatuur is een erg mannelijke canon. Historisch gezien zijn alle grote schrijvers mannen. Boegbeelden als Jeroen Brouwers: daaraan spiegelen wij ons willens nillens. Vrouwen zaten soms met vele boeken in hun hoofd, maar kregen ze niet geschreven. Kijk naar Sylvia Plath en Ted Hughes: hoe zij worstelt met haar kunstenaarschap terwijl hij de grote schrijver uithangt, hoewel beiden enorm getalenteerd waren.
“Nog steeds is dat aan de orde: op de longlists van literaire prijzen komen voornamelijk mannen terecht, en ook het recensentengild betreft vooral mannen. Terwijl 70% van de lezers vrouwen zijn, en vrouwen momenteel ontzettend goeie dingen schrijven. ‘Amerikanah’ van Chimamanda Ngozi Adichiex is bijvoorbeeld een fantastisch boek. Het begint wel stilaan te beteren, maar het blijft ontworstelen aan een literaire geschiedenis die door mannen wordt gedomineerd. Virgina Woolf heeft daarover rake essays geschreven, die nog steeds erg actueel zijn. Ze heeft het over hoe vrouwen verwacht worden te zorgen voor harmonie in het gezin, en de rol opnemen van ‘the angel in the house’. Willen ze voluit gaan voor het schrijverschap, dan moeten ze die eerst weten te vermoorden.
“Ook werpt Woolf een licht op de verwachtingen die de goegemeente heeft van vrouwen, en van vrouwelijke schrijvers in het bijzonder. Hoe ze moeten optornen tegen vooroordelen. Dat is nog steeds zo. Zelf heb ik het niet zo direct ervaren, maar ik zie veel gevallen waar men strenger is voor vrouwelijke schrijvers dan voor mannelijke. Een man die drinkt? Dat bevestigt zijn mannelijkheid en het romantische beeld van het schrijverschap. Maar een vrouwelijke schrijver die een steek laat vallen? Dat is een al snel een hysterica. Het is een onderhuids maar kwalijk seksisme, dat zit ingesleten in ons denken. Onbewust en ongewild, zowel bij mannen als vrouwen. We zijn op dat vlak allemaal gebrainwasht door het verleden, zonder dat we het goed beseffen.”
Dit artikel verscheen eerder op www.charliemag.be
‘Van de liefde en de kunst’ is een project van journalist Annelies A.A. Vanbelle en kunstfotografe Carmen De Vos waarbij intieme portretten gemaakt worden van artistieke mannen en vrouwen. Meer specifiek wordt gepeild naar hun visie op ouderschap in combinatie met kunst, hun visie op de liefde en hun omgang met man-vrouwissues in hun werkveld. De interviews verschenen op Charlie magazine en kwamen tot stand met een subsidie van de Vlaamse Gemeenschap.
Comments